In de middeleeuwen ontstond het huwelijk als een manier om twee mensen aan elkaar te binden. Dit heet monogamie en hielp om verspreiding van geslachtsziekten te voorkomen. Ook werd het gebruikt om bezittingen binnen de familie te houden. Het huwelijk had toen geen romantische achtergrond.
Vóór de 11e eeuw was niet duidelijk wat het huwelijk precies inhield en hoe het voltrokken moest worden. Trouwen was vooral een zaak tussen de ouders en vaak een politieke of economische overeenkomst. Pas in de 11e en 12e eeuw werden er duidelijkere regels voor het huwelijk opgesteld.
Geheime huwelijken
De kerk vond dat het huwelijk was voltrokken als beide mensen ‘ja’ zeiden. Er hoefde geen priester aanwezig te zijn; alleen overeenstemming tussen bruid en bruidegom was genoeg. Dit leidde tot veel geheime huwelijken, wat ouders niet altijd leuk vonden. In 1563 besloot de kerk dat huwelijken alleen nog konden plaatsvinden met een priester en getuigen erbij.
17e eeuw
In de 17e eeuw trouwden mannen rond hun 28ste en vrouwen rond hun 25ste. Het huwelijk had toen een praktische noodzaak, waarbij een stabiele familie belangrijk was. Risicovolle huwelijken, zoals die met groot leeftijdsverschil of verschil in sociale status, werden afgeraden.
In de 17e eeuw kwamen jongeren wekelijks samen om toekomstige huwelijkspartners te ontmoeten. Dansen was toegestaan, maar als er meer dan dat gewenst was, moest de jongen toestemming vragen aan de ouders van het meisje. Als toestemming werd gegeven, konden ze kijken of ze bij elkaar pasten.
De Trouwbelofte
Ontstond pas echt in de Gouden Eeuw
Na het geven van een trouwbelofte kon, met toestemming van de familie, de voorbereiding voor de bruiloft beginnen. De verdeling van bezittingen werd vastgelegd in een contract, ondertekend door het paar. De inzegening van het huwelijk vond plaats in de kerk of thuis, en na het feest werd het paar naar bed gebracht door de gasten, soms met speciale huwelijkszangen van dichters.